zurück

Johann Peter Hebel


Kannitverstan (1809)

Kan Niet Verstaan
 
(Vertaling naar het Nederlands)


De mens heeft dagelijks de gelegenheid, in Emmendingen en Gundelfingen als ook in Amsterdam, zich aan bespiegelingen over de omstandigheden van alle aardse dingen over te geven, zo hij dat wil, en zich te verzoenen met zijn noodlot, ook al vliegen voor hem niet al te veel gebraden duiven door het luchtruim.

Maar langs één van de zeldzaamste omwegen kwam een Duitse handwerksgezel in Amsterdam door de vergissing tot de waarheid en haar betekenis. Want toen hij in deze grote en rijke handelsstad met zijn prachtige huizen, deinende schepen en bedrijvige mensen was aangekomen, viel zijn oog meteen op een groot en mooi huis, zoals hij tijdens zijn gehele trektocht vanuit Tuttlingen naar Amsterdam nog niet één had gezien. Lang bekeek hij vol bewondering dit kostbare gebouw, de zes schoorstenen op het dak, de mooie ornamenten en de hoge ramen, groter nog dan de deur thuis bij zijn vader. Uiteindelijk kon hij het niet laten een voorbijganger aan te spreken. ''Beste vriend'', sprak hij tot hem, ''kunt U mij vertellen hoe de meneer heet, aan wie dit prachtige huis toebehoort, met de vensters vol tulpen, sterbloemen en bloemstukken?'' De man, die tot zijn verwondering belangrijker dingen te doen had en ongelukkigerwijs net zoveel van de Duitse taal verstond als de vragensteller van de Hollandse taal, namelijk niets, antwoordde kort en korzelig: ''Kannitverstan'' en hij vervolgde zijn weg. Dit was een Hollands woord of eigenlijk drie, wanneer men het goed beschouwt en het wil in Duits zo veel zeggen als: ''Ik kan U niet verstaan''. De goede vreemdeling echter geloofde, dat dit de naam van de man was waarna hij had gevraagd. - Dit moet een steenrijke man zijn, die meneer Kannitverstan - dacht hij en hij liep verder.

Na enkele straatjes en steegjes te hebben gelopen kwam hij eindelijk aan de zeehaven die Het Ey heette, of in het Duits: Het Ypsilon. Daar lagen nu alle schepen, mast aan mast, bij elkaar en hij wist niet, hoe hij het met zijn beide ogen klaar moest spelen om van alle merkwaardigheden genoeg te zien en gade te slaan, totdat eindelijk een groot schip zijn aandacht trok, dat pas kort daarvoor uit Oost-Indië was teruggekeerd en waarvan de lading nu aan wal werd gebracht. Er stonden reeds hele rijen kisten en balen naast elkaar aan de kade. Nog steeds werden meer ervan aan land gerold en vaten gevuld met suiker en koffie, met rijst en peper en veel muizenkeutels ertussen. Toen hij echter lange tijd naar dit tafereel had gekeken, vroeg hij eindelijk aan iemand die net een kist op zijn schouder naar buiten droeg, hoe de gelukkige man heette, voor wie de zee al deze goederen aan wal bracht. ''Kannitverstan'' was het antwoord. Toen dacht hij: Haha, dus zo zit het in elkaar? Het is geen wonder; voor wie de zee zulke rijkdommen aan land spoelt is het gemakkelijk zulke huizen in de wereld zetten en zulke tulpen voor de ramen in vergulde scherven. Nu ging hij weer terug en kwam bij zich zelf tot de treurige erkentenis wat voor een arm mens hij was tussen zoveel rijke personen in de wereld.

Toen hij net dacht: als ik het toch maar één keer zo goed zou hebben als deze heer Kannitverstan het heeft, ging hij de hoek van een straat om en zag een lange rouwstoet. Vier in het zwart gehulde paarden trokken een eveneens zwart beklede lijkkoets, langzaam en treurig, alsof zij wisten, dat zij een dode naar zijn laatste rustplaats brachten. Een lange stoet van vrienden en kennissen van de overledene liep erachter, paar aan paar, gehuld in zwarte jassen en zwijgzaam. In de verte luidde een eenzaam klokje. Nu overviel onze vreemdeling een gevoel van weemoed, waarvoor geen goed mens blijft gespaard wanneer hij een lijk ziet en hij bleef met de hoed in zijn handen staan tot dat alles voorbij was getrokken. Toch voegde hij zich bij de laatste persoon van de stoet, die net in stilte berekende welke winst hij op zijn voorraad katoen zou kunnen maken, wanneer de prijs voor een centenaar met 10 gulden zou worden verhoogd, pakte hem zachtjes bij zijn jas en vroeg vertrouwelijk om excuus. ''Het moet wel een goede vriend van U zijn geweest'', zei hij, ''voor wie het klokje luidt en dat u zo bedroefd en nadenkend meeloopt.'' - ''Kannitverstan'' was het antwoord. Toen rolden bij onze goede man uit Tuttlingen een paar dikke tranen uit zijn ogen, en werd het hem beurtelings zwaar en licht om het hart. ''Arme Kannitverstan'', riep hij, ''wat heb je nu aan je hele rijkdom? Hetzelfde wat ik eens van mijn armoede ook zal krijgen: een lijkwade en een linnen doek, en van alle mooie bloemen misschien een rozemarijn op de koude borst of een takje.'' Met deze gedachten begeleidde hij het stoffelijk overschot, als zou hij erbij horen, tot aan het graf, zag hij de vermeende meneer Kannitverstan omlaag zinken in zijn rustplaats en was van de Hollandse grafpreek, waarvan hij geen woord verstond, meer ontroerd dan van menige Duitse, waaraan hij nooit enige aandacht besteedde.

Eindelijk ging hij opgelucht met de anderen weer weg, at in zijn herberg, waar men Duits verstond, met een goede trek een stuk Limburgse kaas, en wanneer het hem weer eens zou bedrukken, dat veel mensen op de wereld zo rijk zijn en hij zo arm, dan dacht hij slechts aan Mijnheer Kannitverstan in Amsterdam, aan diens grote huis, diens rijke schip en diens nauwe graf.

 

 

(Vertaling onbekend)

   

Zur Gestaltung des "Kannitverstan" von K. H. Bachmann

 
zurück